huwelijksmigratie

huwelijksmigratie

Wanneer iemand uit een ander land naar België komt om een nieuw gezin te vormen met een partner met wie hij/zij voorafgaand aan de migratie nog niet samen was, spreken we van een gezinsvormende of huwelijksmigratie. Sinds de jaren 1990 en vooral sinds de start van het nieuwe millennium doet dit fenomeen de gemoederen hoog oplaaien. Toch is deze manier van een gezin vormen over de grenzen heen niet nieuw. Altijd al hebben mensen partners gevonden in het buitenland. Tijdens de periode van gastarbeidersmigratie bijvoorbeeld werden vele nieuwe gezinnen gevormd door arbeidsmigranten die als vrijgezel naar België gekomen waren en besloten te huwen met een partner uit het land van herkomst, eerder dan met iemand in het ontvangstland. In een periode van economische boom werd de keuze van deze migranten niet gecontesteerd en verliep deze huwelijksmigratie quasi geruisloos.

Huwelijksmigratie is één van de vormen van migratie die na het uitvaardigen van de immigratiestop in 1974 bleef voortbestaan. Samen met gezinsherenigende migratie was en is het kwantitatief één van de belangrijkste manieren waarop nieuwkomers van buiten de EU naar België komen. Geschat wordt dat in de eerste helft van de jaren 2000 bijvoorbeeld jaarlijks zo’n 15 000 à 20 000 mensen als ‘volgmigrant’ naar België kwamen. Toch bleef deze vorm van migratie lange tijd relatief ongecontesteerd. Pas in de jaren 1990 kwam de huwelijksmigratie voor het eerst in de schijnwerpers te staan, en dan wel in het kader van het debat rond de zogenaamde ‘gedwongen huwelijken’ en meer nog ‘schijnhuwelijken’. Deze laatste zijn huwelijken waarbij het voornaamste motief niet het vormen van een nieuw gezin maar het verkrijgen van een verblijfsvergunning is. Over hoeveel huwelijken het precies gaat is moeilijk becijferbaar. Het Ministerie van Justitie schatte het aantal schijnhuwelijken in de jaren 1990 op zo’n 3000. Om deze problematiek aan te pakken, werd een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek doorgevoerd; zo werden o.a. de ambtenaren van de burgerlijke stand ingezet om preventief over het al dan niet ‘authentieke’ karakter van een huwelijk te oordelen, en werd een erkenning als schijnhuwelijk een grond voor nietigverklaring van het huwelijk door de rechter.

Naast die aandacht voor de ‘uitwassen’ van het huwelijksmigratiesysteem kreeg vanaf de jaren 2000 ook de huwelijksmigratie zelf steeds meer af te rekenen met negatieve kritiek. Opvallend is dat hierbij de migratie uit zogenaamde ‘bruiddonorlanden’ (zoals Thailand, de Filipijnen en Brazilië), waarbij buitenlandse vrouwen huwen met Vlaamse mannen zonder migratie-achtergrond, hierbij buiten schot blijven. Het is vooral de keuze van (klein)kinderen van Turkse en Marokkaanse migranten voor een partner uit het herkomstland van de (groot)ouders die in de publieke opinie erg nadelig geëvalueerd wordt. De wetgever heeft sindsdien dan ook heel wat initiatieven genomen om de huwelijksmigratie van deze bevolkingsgroepen aan banden te leggen, uitmondend in de wet van 8 juli 2011 die aan Belgen en niet-EU-burgers strengere voorwaarden voor het overbrengen van een partner uit een derde land oplegt dan aan EU-burgers. Nochtans heeft onderzoek uitgewezen dat de keuze van deze afstammelingen van migranten voor een partner uit het land van herkomst van hun voorouders al sinds het begin van het millennium steeds minder populair aan het worden is.

Jozefien De Bock

 

Bronnen:

  • Caestecker F. (red.) (2005), Huwelijksmigratie, een zaak voor de overheid?, Leuven: Acco
  •  
  • Verhaeghe, P.-P., Van der Bracht, K. en Van de Putte, B. (2012), Migrant zkt toekomst. Gent op een keerpunt tussen oude en nieuwe migratie, Antwerpen: Garant
  •