ondernemers

ondernemers

Abdilkadir Tapmaz in zijn café aan de Tolhuislaan (jaren 1970)

In de publieke opinie leeft vaak de idee dat het ondernemen migranten ‘in het bloed’ zit en dat hun ‘ontwortelde’ levens hen voorbestemmen tot het oprichten van (kleine) winkels en bedrijfjes, zoals die in de vele ‘Little Italies’, ‘Chinatowns’ en ‘Klein Turkijes’ in de Europese en Amerikaanse grootsteden te zien zijn. Sommige migrantengroepen hebben inderdaad wel een aantal kenmerken die de stap naar het ondernemerschap bevorderen (een voorgeschiedenis als ondernemers in het land van herkomst, een bepaalde houding ten aanzien van ondernemerschap, etc.) maar tegelijk hangt die stap in grote mate af van de kansen en problemen die migranten in de ontvangende samenleving tegenkomen.

Vaak worden migranten geconfronteerd met obstakels die de toegang tot de reguliere arbeidsmarkt sterk belemmeren. Taal- en culturele barrières, discriminatie en wettelijke beperkingen maken het moeilijk voor hen om een goede job te vinden. Om toch in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zetten vele migranten dan ook uit noodzaak de stap naar het ondernemerschap. Dit is vooral het geval in tijden van grote werkloosheid, zoals de jaren 1930, de jaren 1980 en ook vandaag. Maar lang niet alle migranten-ondernemers zijn ‘gedwongen’ ondernemers; velen zijn gewoon ondernemende individuen die liever voor eigen rekening werken dan in loondienst te gaan.

Naargelang de producten en diensten die ze aanbieden en het cliënteel waarop ze zich richten, kunnen we verschillende categorieën migranten-ondernemers onderscheiden. Een eerste categorie zijn die ondernemers die in de ontvangende samenlevingen bepaalde producten of diensten aanbieden die vaak nieuw zijn en waar zij een (quasi-)monopolie op hebben. Voorbeelden hiervan zijn de Italiaanse ijsmakers en mozaïekleggers die vanaf de late 19e eeuw en vooral in het interbellum in de Belgische steden opdoken om er hun vak uit te oefenen. Deze migranten-ondernemers kenmerken zich door een sterke gerichtheid op de lokale bevolking in de ontvangstsamenleving. Een tweede categorie migranten-ondernemers daarentegen richt zich vooral op de migrantenbevolking zelf, en meer specifiek op de ‘eigen groep’. Het gat in de markt is voor hen het aanbieden van producten en diensten aan nieuwkomers, waartoe ze ook zelf behoren. Voorbeelden zijn de vele cafés en kruidenierszaken die vooral in migrantenwijken tot stand komen. Een derde categorie tenslotte zijn die migranten-ondernemers die zaken zoals bouwbedrijven, garages, etc. beginnen die noch door de producten of diensten die ze aanbieden, noch door hun gerichtheid op een migranten-cliënteel, fundamenteel verschillen van het lokaal ondernemerschap.

Tenslotte moet nog vermeld worden dat in België, sinds het Koninklijk Besluit van 1939, het ondernemerschap voor niet-Belgen niet langer vrij is, maar onderworpen aan de toekenning van een beroepskaart. Hierdoor worden migranten niet enkel op de arbeidsmarkt, maar ook in hun ondernemerschap wettelijk gediscrimineerd. Ook vandaag moeten vele niet-EU-burgers nog steeds over zo’n beroepskaart beschikken om zich als zelfstandige te mogen vestigen.

Jozefien De Bock

 

Bronnen: