les Trente Glorieuses: 1945-1974
Eenmaal de nasleep van WOII achter de rug, wordt de migratiegeschiedenis van West-Europa vooral bepaald door de enorme economische boom die het continent ondergaat en die duurt tot het midden van de jaren zeventig. Dit is een periode van dertig jaar die in Frankrijk ‘les Trente Glorieuses’ genoemd wordt, de dertig glorieuze jaren.
In die periode kende de West-Europese economie een nooit geziene groei, een groei die zo plots en zo sterk was, dat de West-Europese landen over onvoldoende arbeidskrachten beschikten om hun economieën draaiende te houden. De enorme vraag naar arbeidskrachten die daaruit voortvloeide, lag aan de basis van wat later bekend zou worden als ‘de gastarbeidersmigratie’ vanuit het Middellandse Zeegebied naar West Europa. Evenzeer aangetrokken door die stijgende welvaart en door de grote werkgelegenheid, maar binnen een ander politiek kader, waren de migranten die vanuit de afbrokkelende koloniale rijken Europa binnenkwamen: vanuit India, Pakistan en Bangladesh en vanuit de Caraïben naar Engeland, vanuit Indonesië, de Nederlandse Antillen en Suriname naar Nederland, vanuit Algerije en in mindere mate Marokko en Tunesië naar Frankrijk.
In feite is België zowat de enige koloniale staat die een bijna verwaarloosbare mate van (post-)koloniale migratie gekend heeft: het merendeel van de migranten uit Belgisch Kongo die zich in de naoorlogse periode in België kwamen vestigen, waren Belgische colons die in de nasleep van de Congolese onafhankelijkheid terug naar België kwamen. In tegenstelling tot de Britse, Nederlandse en Franse regeringen heeft België de immigratie van haar koloniale onderdanen nooit gestimuleerd. In plaats daarvan keerde de Belgische staat, net als landen zoals Zwitserland, Duitsland en Zweden, die geen koloniale rijken hadden, zich naar het Middellandse Zeegebied om arbeidskrachten voor haar boomende industrieën te rekruteren. Ook Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland stapten mee in het gastarbeiderssysteem, omdat zelfs de tienduizenden koloniale onderdanen niet voldoende bleken om de fabrieken draaiende te houden.
De ‘gastarbeiders’ verspreidden zich niet evenredig over alle Europese landen die arbeidskrachten nodig hadden. Omwille van geografische, politieke, historische en culturele redenen migreerden mensen van bepaalde ‘sturende’ landen in grote mate naar één of enkele ‘ontvangende’ landen. Zo was de migratie uit Turkije vooral gefocust op Duitsland, en die uit Spanje en Portugal vooral op Frankrijk. In België waren het Italiaanse migranten die al snel de overgrote meerderheid van de buitenlandse bevolking gingen uitmaken: in 1961 maakten ze al 44% van de niet-Belgische bevolking in ons land uit.
Jozefien De Bock