Wetgeving
Rond de figuur van de ‘vreemdeling’ (in juridische termen 'eenieder die niet de Belgische nationaliteit heeft') is in de loop van de Belgische geschiedenis een heel wetgevend kader ontstaan. Dit wetgevend kader heeft zich over de voorbije twee eeuwen sterk uitgebreid, en is ook steeds meer domeinen van het dagelijks leven gaan bestrijken.
Oorspronkelijk was vooral de nationaliteitswetgeving de sluitsteen van de Belgische vreemdelingenwetgeving. Met het ontstaan van het Koninkrijk België werd voor de eerste keer bepaald wie wel én wie niet tot deze nieuwe natie behoorde, een lidmaatschap dat tot uiting kwam in het al dan niet bezitten van de Belgische nationaliteit. Vandaag klinkt dat eenvoudig, maar op dat moment was het dat allerminst: op heel korte tijd waren de wetten die de nationaliteit bepaalden verschillende keren ingrijpend gewijzigd, met als gevolg dat er heel wat onduidelijkheid bestond over wie ‘Belg’ was en wie niet.
Al snel werd aan deze nationaliteitswetgeving een wet op het administratieve statuut van ‘vreemdelingen’ toegevoegd. Met de eerste Vreemdelingenwet van 22 september 1835 kreeg de uitvoerende macht de bevoegdheid de toegang van niet-Belgen tot het grondgebied te controleren en hen van het grondgebied te verwijderen wanneer ze de openbare orde verstoorden of in het buitenland voor bepaalde misdrijven vervolgd of veroordeeld waren. De macht die de overheid in deze toegekend kreeg, bleef echter beperkt: de wet was slechts drie jaar geldig, en moest steeds opnieuw door het parlement beoordeeld en gestemd worden. Bovendien vond het onderscheid tussen Belgen en niet-Belgen, dat door deze wet naar voren geschoven werd, weinig aansluiting bij de sociale realiteit van de 19e eeuw.
Het was namelijk pas tegen het einde van die eeuw en vooral na WOI dat het begrip ‘nationaliteit’ ook voor de brede bevolking een reële betekenis begon te krijgen, en dat dit onderscheid een reëel onderscheid werd. In dit kader, en in de context van de economische crisis van de jaren 1930, werden verschillende wetgevende initiatieven genomen die niet enkel de binnenkomst en het verblijf, maar ook de economische activiteit van niet-Belgen aan banden legden. Deze Koninklijke Besluiten werden bestendigd in de tweede helft van de 20e eeuw.
Anderzijds werden vanaf de jaren 1970 beleidsmaatregelen getroffen om de ‘integratie’ te bevorderen, ditmaal niet enkel gericht op niet-Belgen, maar ook op hun Belgische nakomelingen, die ondanks hun juridische gelijkberechtiging met gelijkaardige problemen geconfronteerd werden. In dat kader ontstond in de jaren 1980 ook een ‘anti-racismewetgeving’.
De jaren 1990 en 2000 kenmerkten zich vooral door een aantal ingrijpende wijzigingen in de nationaliteitswetgeving en door de uitvaardiging van een aantal wetgevende initiatieven op het vlak van asiel, hét hot topic van deze periode.
Jozefien De Bock
Bronnen:
- Hullebroeck P. en Sant’Angelo F., La politique générale d’immigration et la législation sur les étrangers, in: Morelli A. (red.) (2004), Histoire des étrangers et de l’immigration en Belgique, de la préhistoire à nos jours, Bruxelles : Couleur livres