Het interbellum: 1919-1939
De trend die begon net voor WOI, waarbij België eerder een immigratie- dan een emigratieland werd, zette zich door in de jaren 1920: tussen 1921 en 1931 kwamen bijna 19 000 mensen méér het land binnen dan er weggingen.
Terwijl de immigratiebewegingen naar België in de lange 19e eeuw spontane migratiebewegingen waren en de migranten bijna uitsluitend uit de buurlanden afkomstig waren, gaf het interbellum een nieuw soort immigratiepatroon te zien: meer en meer migranten kwamen uit verder afgelegen gebieden – en dan vooral uit Oost-Europa (iets minder dan een kwart van de nieuwkomers, vooral uit Polen) en uit Italië (iets meer dan een tiende van de nieuwkomers). Bovendien kwamen heel wat van deze nieuwkomers niet op eigen houtje, maar werden ze gerekruteerd door Belgische bedrijven op zoek naar werknemers. Vooral de mijnindustrie nam vanaf 1923 haar toevlucht tot het rekruteren van buitenlandse arbeiders, aangezien het steeds moeilijker werd om Belgische arbeiders te vinden die in de mijnen aan de slag wilden. In 1930 werkten er al 30 000 niet-Belgische mijnwerkers in de Belgische mijnen, bijna 20% van het totaal aantal mijnwerkers.
Met het uitbreken van de crisis in de jaren dertig werd een heel aantal van die pas aangekomen immigranten echter weer de deur gewezen: tussen 1932 en 1939 kende ons land opnieuw een klein migratiedeficit (785 emigranten meer dan immigranten). In deze tijden van stijgende werkloosheid rees protest tegen de aanwezigheid van buitenlanders op de Belgische arbeidsmarkt, vooral vanuit werknemersorganisaties. Het was ook in die periode dat de eerste wetten die de economische activiteit van niet-Belgen aan banden moesten leggen, de kop opstaken. Het Koninklijk Besluit van 31 maart 1936 was hiervoor cruciaal.
In het interbellum werden ook vluchtelingen binnen het Europese migratielandschap een steeds belangrijker groep. Vooral vanaf de jaren dertig zag Europa grote groepen vluchtelingen ontstaan, eerst uit Nazi-Duitsland en Oostenrijk en vanaf 1936, door het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, ook uit Spanje. Deze vluchtelingenstromen, die van Oost- en Zuid-Europa vooral naar het Westen van Europa trokken, werden door de West-Europese staten niet altijd met evenveel enthousiasme ontvangen. De meeste staten voelden zich verplicht deze vluchtelingen op zijn minst tijdelijk op te vangen, maar tegelijk probeerden ze ook hun aantallen zoveel mogelijk te beperken en hen door te sturen naar andere landen, zowel om financiële redenen als uit angst voor politieke instabiliteit en spionage – zeker naarmate de oorlogsdreiging in Europa sterker werd.
Jozefien De Bock